Ouder & Wijzer | Meditatie
Gepubliceerd op 2020-11-02
Barzillaï, de bejaarde vriend van David
“Ik ben heden tachtig jaren oud… Laat toch uw knecht wederkeren…”
(2 Samuël 19: 31-40)
Vrienden in nood, honderd in een lood… Dat is een bekend gezegde. Het betekent zoiets als: als zich problemen voordoen, laten je vrienden je vaak in de steek. Als je in nood verkeert, blijkt wie je echte vrienden zijn. Zo is het ook gebleken in het leven van koning David. Hij moet vluchten voor Absalom, zijn bloedeigen zoon.
Velen van zijn vertrouwelingen laten het afweten. Ze kiezen voor de andere partij. Zo niet enkele anderen, onder wie de oude Barzillaï. Als David op zijn vlucht in het overjordaanse Mahanaïm is aangekomen, laat deze hem rijke gaven van voedsel en andere benodigdheden bezorgen. Openlijk en ruimhartig steunt hij dus de verstoten koning. Er kome van wat er komt. Hij heeft voor hem niet alleen zijn goed, maar ook zijn naam en eer over, zo blijkt.
Na verloop van tijd keren de kansen voor David. Het leger van Absalom is verslagen. En hij zelf, de opstandeling, is dood. Als David aanstalten maakt om naar zijn residentie terug te gaan, doet Barzillaï hem uitgeleide. Ja, hij trekt met de koning zelfs de Jordaan over. Zo toont hij opnieuw zijn verbondenheid.
Daar, aan de oever van de Jordaan, richt de koning zich tot zijn trouwe vriend. Hij doet hem een voorstel. Een vorstelijk aanbod dat voortkomt uit de dankbaarheid die er is in Davids hart. Dankbaarheid voor de liefde en de genegenheid die hijvan deze Barzillaï in de moeilijke momenten van zijn leven ontvangen heeft. “Kom, ga met me mee naar Jeruzalem. Woon bij mij en eet van mijn tafel!” Op deze wijze wil David hem belonen voor de ondervonden liefde en steun. Wat een eer moet dat geweest zijn voor Barzillaï. Wie zou niet trots zijn om zo’n vooraanstaande plaats te mogen innemen aan het hof van koning David?
Opmerkelijk echter: Barzillaï wijst het vriendelijke aanbod van de koning af. David belooft zijn vriend een ongestoorde en welvoorziene oude dag. Er zal in alles voor hem gezorgd worden. De voordelen van het hofleven – hij zal er zonder beperking in mogen delen. Maar Barzillaï schudt zijn hoofd. “Liever niet, koning.Het hoeft niet. Goed bedoeld van u. Maar ik maak er geen gebruik van…” Hoor wat zijn antwoord is: “Hoeveel zullen de dagen der jaren van mijn leven zijn, dat ik met de koning zou optrekken naar Jeruzalem? Ik ben heden tachtig jaar oud. Zou ik kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad? Zou uw knecht kunnen smaken wat ik eet of drink? Zou ik nog kunnen horen naar de stem van de zangers en de zangeressen? Waarom zou uw knecht mijn heer de koning tot een last zijn?”
Op het eerste gezicht lijken het wat wonderlijke opmerkingen. Weet hij dan niet wat goed en kwaad is? Nee, dat is het
niet. Wat deze oude wijze man bedoelt is: “Koning, ik zal niet meer kunnen genieten van het voorname leven aan het hof.
Het zal zo anders zijn dan het eenvoudige boerenleven dat ik gewend ben. Daarbij komt dat mijn smaakzin is afgenomen. Een goede maaltijd met verfijnde spijzen en dranken is aan mij niet meer besteed. Ook mijn gehoor is niet meer wat het is geweest. De fraaie muziek aan uw hof zal grotendeels aan mij voorbijgaan. De tijd dat ik daar vreugde aan beleef, ligt achter mij. Al met al: ik zou u alleen maar tot last zijn. Nu ik oud geworden ben, heb ik genoeg aan mezelf. Wanneer ik met u meega, zal het voor ons allebei op een teleurstelling uitlopen, zo vrees ik. Dank voor uw hartelijke aanbod, koning, maar ik zal er geen gebruik van maken.”
Barzillaï, niet alleen een oude, maar vooral een wijze man. Zo laat hij zich kennen. Hij ziet de realiteit van het oud-zijn eerlijk onder ogen. Hij erkent en accepteert de beperkingen die het gevorderde leven met zich meebrengt. Barzillaï is niet bitter en opstandig omdat de functies van zijn lichaam minder worden en de gebreken van de ouderdom steeds meer merkbaar.
Hij is tevreden met wat de Heere hem in zijn lange leven heeft gegeven. En hij schikt zich naar de omstandigheden. Niet krampachtig of dof berustend. Maar blijmoedig en bewust. Uit het getuigenis van deze tachtigjarige spreekt een leven in de vreze des Heeren. Zijn staan in het leven wordt niet bepaald door het uitgangspunt Pluk de dag! Maar in dankbaarheid voor wat de Heere gaf, ontvangt hij elke dag als een gave uit Gods hand. Duidelijk is dat Barzillaï is gestorven aan de zucht naar meer en meer. Gestorven aan het verlangen naar genot, gemak en geluk. Gestorven aan het streven naar eer en roem. Kennelijk heeft hij een ander, hoger perspectief. We hoeven van Barzillaï geen nieuwtestamentisch gelovige te maken. Nog minder een reformatorisch christen. Maar we merken in hem het geheim van het wijze hart uit Psalm 90. Hij heeft namelijk geleerd de dagen van zijn ijdele leven te tellen. Wetend dat zijn bestaan op aarde kort en vergankelijk is. Barzillaï weet van zijn naderend sterven. Het graf is dichtbij. Het voorrecht zo te leven, wordt vergroot wanneer we door genade de belijdenis van Psalm 49 de onze weten: “Na de dood is het leven mij bereid. God neemt mij op in Zijne heerlijkheid…”
Er is nog één ding dat opvalt in het wijze antwoord van Barzillaï. Op het voorstel van David gaat hij niet in. Maar het geeft hem vrijmoedigheid op zijn beurt een verzoek aan de koning te doen. Het betreft zijn zoon. “Zie, daar is uw knecht Chimham. Laat die met mijn heer de koning optrekken en doe hem wat goed is in uw ogen.” Met andere woorden: mag in plaats van ikzelf mijn jongen met u meegaan naar Jeruzalem, koning? Barzillaï begeert voor zijn nageslacht kennelijk een plaats in de directe nabijheid van David. Van David, de man naar Gods hart. Waar zullen zijn kinderen en kleinkinderen zegenrijker kunnen zijn dan bij deze koning? Ook hierin is hij een voorbeeld: het gebed voor mijn nageslacht. Waar zie ik ze zo graag? Bij de gezalfde Koning. Bij de Heere Jezus Christus. “Ik heb geen meerdere blijdschap dan hierin dat mijn kinderen in de waarheid wandelen” (3 Johannes: 4). En David stemt het toe!