Naar een nieuw pensioen in het onderwijs
Gepubliceerd op 2024-03-26
Een goed pensioen en AOW zijn belangrijk voor bestaanszekerheid. De Grondwet noemt bestaanszekerheid als voorwerp van zorg voor de overheid. Artikel 20 van de Grondwet zegt: “De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid.” Met de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen is een herziening van het pensioenstelsel in gang gezet. Deze herziening was heel hard nodig om ons goede pensioenstelsel duurzaam en betaalbaar te houden.
Veranderingen
De meest in het oog springende verandering ligt in het feit dat pensioenfondsen geen garantie meer geven over de hoogte van het pensioen per maand. Iedereen krijgt een eigen individuele pensioenspaarpot en hoe hoog dat pensioen straks in wekelijk zal zijn hangt af van de opbrengsten van onder meer beleggingen die het pensioenfonds heeft gedaan. Voordeel: de pensioenen kunnen snel stijgen als die opbrengsten goed zijn. Tot nu toe is het zo dat pensioenen niet zomaar verhoogd kunnen worden omdat pensioenfondsen een bepaald bedrag in kas moeten houden. Klinkt goed dus, maar er zit ook een andere kant aan: pensioenen kunnen ook makkelijker dalen als in economisch slechte tijden de opbrengsten van het pensioenfonds tegenvallen.
Een ander belangrijk kenmerk van het nieuwe stelsel is het verdwijnen van wat we de ‘doorsneepremie’ noemen. Tot nu toe hanteren we deze doorsneepremie in ons pensioenstelsel: iedereen, jong en oud, betaalt dezelfde pensioenpremie en iedereen bouwt hetzelfde pensioen op. Dit systeem had een nadeel. De ingelegde pensioenpremie van een jonge werknemer van 28 heeft veel meer tijd om in waarde te stijgen en te renderen dan de ingelegde premie van een oudere werknemer van 62. Toch kregen beide hetzelfde pensioenrecht. Jongeren betaalden daarmee in feite mee aan het pensioen van de ouderen. Geen probleem natuurlijk, mits die jongere werknemer ook zijn hele werkzame leven bij hetzelfde pensioenfonds aangesloten zou blijven. Maar dat is in de huidige tijd niet meer het geval. Nu de doorsneepremie in het nieuwe stelsel wordt afgeschaft, betekent dit dat de pensioenpremie van een jonge werknemer helemaal gaat meetellen bij het vaststellen van het pensioen dat hij later krijgt. Iedereen spaart voor zijn eigen pensioen.
Het stelsel is daarmee vernieuwend en ook eerlijker. Nadeel is wel dat grofweg de groep werknemers die tussen de 40 en de 60 jaar is, er op achteruit kunnen gaan bij in de invoering van het nieuwe stelsel. Zij hebben vaak al jaren pensioenpremie betaald, maar krijgen daarvoor nu minder terug om dat de bijdrage van de jongeren wegvalt: die bijdrage komt immers ten goede aan de jongere zelf. Vandaar dat sociale partners gepleit hebben voor een goede compensatieregeling voor de groep werknemers die tussen de globaal 40 en de 60 jaar oud is.
Nieuw pensioen onderwijs in 2027
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is inmiddels op stoom. Uiterlijk vanaf 1 januari 2028 dient pensioenopbouw plaats te vinden conform de nieuwe wet. De sociale partners binnen de Pensioenkamer van het pensioenfonds ABP hebben inmiddels op hoofdlijnen afspraken gemaakt over hoe een nieuwe pensioenregeling voor het onderwijs er op hoofdlijnen uit moet komen te zien. Daarbij is afgesproken dat het de ambitie is om een pensioen van 80% van het gemiddelde verdiende salaris uit te keren en dat iedereen er in het nieuwe stelsel ook op vooruit gaat, mits geen sprake is van ernstige onvoorziene economische malaise. Door goede compensatiemaatregelen ondervindt de groep werknemers tussen de 40 en de 60 jaar geen nadeel van het nieuwe stelsel. De totale pensioenpremie zal waarschijnlijk 27,2% bedragen, waarvan 21,6% bedoeld is voor het ouderdomspensioen. De premieverdeling tussen werkgever en werknemer blijft gelijk: 70% tegen 30%.
De komende maanden wordt het akkoord verder uitgewerkt en besproken.