Gelijkwaardigheid als sleutel in hulpverlening
Gepubliceerd op 2024-11-11
IEDER MENS HEEFT OVERTUIGINGEN EN IDEALEN. DOOR DEZE WAARDEN WORDEN WE GEDREVEN, ZE BEPALEN HOE WE IN HET LEVEN STAAN, WAT WE DOEN EN HOE WE MET ANDEREN OMGAAN. WELKE WAARDEN ZIJN DAT VOOR EEN ZORG- OF HULPVERLENER? EEN VERHAAL UIT DE PRAKTIJK.
Op een zonnige, frisse donderdagmorgen sta ik op de Nieuwegracht in Utrecht tussen een groep dak- en thuislozen voor de deur van de inloop van het Leger des Heils. Ik kom met een goedgevulde maag vanuit mijn warme huis, zij hebben de nacht buiten in de kou doorgebracht. Ze verlangen naar de warmte en de koffie binnen, de mogelijkheid om zich even op te frissen en anderen te ontmoeten.
DAK- EN THUISLOZEN
Binnen tref ik Ferdinand van de Velde, manager en veldwerker bij het Leger des Heils. Tijdens zijn opleiding Social Work, ruim twintig jaar geleden, schreef hij een scriptie over ongedocumenteerden zonder dak boven hun hoofd. Ongedocumenteerden zijn meestal migranten, die van buiten de EU komen, en waarvan de asielaanvraag is afgewezen. Nu, in 2024, zet hij zich nog steeds met hart en ziel in voor dak- en thuislozen, waarvan de meesten migrant zijn. “Toen ik als student tot geloof kwam, vroeg ik me af of ik mijn opleiding en werk goed gekozen had. Zoekend en biddend ben ik mijn weg gegaan en bij het Leger des Heils terechtgekomen. Steeds kreeg ik ‘knipoogjes van Boven’ of gebeurde er iets bijzonders, waardoor ik wist dat dit mijn plek is. Ik zie mijn werk als een soort roeping, en in die twintig jaar is dat de drijvende kracht achter mijn werk met daklozen gebleven. Ook als het lastig is of als het stormt in mijn werk.”
Een deel van de week werkt Ferdinand aan de ‘beleidskant’, het andere deel werkt hij op straat en in de opvang, tussen “de jongens”. Een dag eerder was hij bij de herdenking van één van hen. “Een buitenslaper, een jongen die geen opvang kon krijgen, omdat hij EU-migrant is. Twee dagen na onze laatste ontmoeting pleegde hij zelfmoord. Jammer genoeg gebeurt dit vaker. We kunnen niet iedereen huisvesten, waardoor mensen buiten moeten slapen. Regelmatig overlijdt er iemand of maakt er zelf een einde aan. Dat doet iets met me, het onrecht erin raakt me. Er is een groep mensen die geen aanspraak kan maken op voorzieningen, waar anderen wel gebruik van maken. Toch horen deze mensen bij ons en bij onze samenleving, maar ze leven onzichtbaar. We hebben hen nodig om onze maatschappij draaiend te houden, maar tegelijkertijd zien we hen niet en zijn ze soms de zondebok. Ik wil dat mensen recht gedaan wordt. Rechtvaardigheid is dus één van de waarden die mij persoonlijk drijft.
SAMEN
“Om die rechtvaardigheid te kunnen bereiken, moet je mensen meemaken, ontmoeten en zien. Dat doe je niet door migranten als een aparte groep te zien. Alsof wij de maatschappij zijn en zij niet, wij voegen iets toe en zij leveren niets op. Dat vind ik een gevaarlijke gedachtegang. We zijn met z’n allen de samenleving en daarin heb je allerlei verschillende mensen. De een heeft een dak boven zijn hoofd en de ander niet. Samen moeten we kijken hoe we de ander, die kwetsbaar is op een bepaald vlak, helpen. Dan zien we de ander zoals hij is en geven we hem waardigheid. In deze voorziening doen we dat door te zorgen voor kwalitatief goede opvang, normaal menselijk contact, kamers in plaats van slaapzalen. Niet zo sober mogelijk, maar zo waardig mogelijk.”
'Het onrecht raakt me'
Rechtvaardigheid en waardigheid zijn dus belangrijke persoonlijke waarden voor Ferdinand. In zijn werk als hulpverlener onderscheidt hij nog een andere waarde. “De drive achter de opvang op deze locatie is gelijkwaardigheid. Dat ervaarde ik weer tijdens de herdenkingsbijeenkomst. Het waaide hard, het regende en onweerde en we stonden als medewerkers en bezoekers onder paraplu’s. Samen met een Poolse man uit de inloop wilde ik een kaarsje aansteken. Samen stonden we te prutsen met een aansteker. Op zo’n moment valt het onderscheid tussen hulpverlener en cliënt helemaal weg: dat is écht de sleutel van hulpverlening.”
VERTROUWEN
“Het lastige van de zorg of hulpverlening is dat die ongelijkwaardigheid triggert. Als je hulpverlener bent, heb je iemand tegenover je in een kwetsbare positie, iemand die iets van jou nodig heeft. Dan kun je zomaar boven iemand komen te staan, terwijl het in de relatie nodig is om naast elkaar te staan. Het is de kunst om aansluiting te vinden in het gezamenlijk mens-zijn. Dat kun je bereiken door zij aan zij met mensen op te trekken. Dat doen we hier in de opvang door samen koffie te schenken of samen een potje schaak te spelen. In het contact dat je dan opbouwt, kun je soms ook iets van je eigen kwetsbaarheid laten zien. Dat je zelf ook door moeilijke dingen bent gegaan, door ziekte of verlies of rouw. Dan heb je echt verbinding en ontstaat er een vertrouwensrelatie.”
“Het mooie is: in mijn scriptie van twintig jaar geleden komt de waarde van gelijkwaardigheid al terug. Het is een onderlaag die in al die jaren niet veranderd is. Ook niet als we iemand aan een dak hielpen en een aantal jaren later zagen we hem weer in de opvang. Dat geeft me de kracht en bevlogenheid om met dit werk door te gaan.”